Het leek geen bijzonder ingewikkelde strafzaak te worden. Een man had zijn huis in brand gestoken terwijl zijn vrouw lag te slapen. De vrouw liep zware verwondingen op bij een sprong uit het raam van de slaapkamer. De man, Jos, werd aangehouden op verdenking van een poging tot moord.
Ik bezoek hem op het politiebureau. Een zwijgzame, stuurse man. Diepgelovig. En nee, hij had die brand niet gesticht. Zijn hele kostbare platencollectie was verloren gegaan. Dat zou hij zelf toch nooit doen?
Een dag later zoek ik hem weer op. Jos was gebroken, moe, emotioneel. Ja, ze hadden gelijk, het kon niet anders dan dat hij de brand had gesticht. Hij had geprobeerd een alibi te creëren, maar was tijdens een lang verhoor tot de conclusie gekomen dat het niet anders kon dan dat hij de brand had gesticht. Jos had een volledige bekentenis afgelegd, compleet met daderinformatie over feiten die pasten bij de resultaten van het uitgevoerde technische onderzoek. De beslissing van de rechter-commissaris bij de voorgeleiding dreigde dan ook een hamerstuk te worden.
Ik krijg de bekentenis in handen en zie in dat mijn cliënt lange tijd niet meer naar buiten zal gaan. Maar het zal niet helemaal lopen zoals ik op dat moment denk. Jos geeft tijdens de voorgeleiding aan zijn eigen bekentenis niet te begrijpen. Hij snapt niet hoe deze tot stand is gekomen. Hij heeft de brand echt niet gesticht, hij had er toch ook geen enkele reden toe? Het kwaad is echter geschied. De bekentenis ligt er, en de rechter-commissaris kan daar niet omheen. Hij heeft te weinig tegenargumenten om Jos te laten gaan. Werk aan de winkel dus. De haast onmogelijke opdracht om een strafzaak waarin een bekennende verklaring is afgelegd om te buigen naar een vrijspraak. En de aanwijzingen die tégen hem pleitten in het politiedossier liegen er niet om.
De melding van de brand was gedaan door een van de buren. Alle hulpdiensten kwamen ter plaatse. De vrouw van Jos was naar het ziekenhuis gebracht, waar haar man pas uren later verscheen. De politie hoorde hem eerst als getuige. Waar was hij al die tijd geweest? Jos verklaarde dat hij op weg was naar zijn zoon in het noorden van het land. Toen hij gebeld werd over de brand bevond hij zich twee uur rijden van thuis. Jos had zich vervolgens omgedraaid en was rechtstreeks naar het ziekenhuis gereden, naar eigen zeggen. Maar de recherche had ontdekt dat Jos, blijkens zendmastgegevens, niet verder dan dertig minuten van de woning verwijderd was geweest, en dat paste qua tijd precies in de theorie dat Jos de brand in de woning had gesticht. De politie stelde verder vast dat er geen braaksporen waren, dat enkel het slachtoffer, Jos en de twee kinderen over een huissleutel beschikten en dat de batterijen uit het brandalarm waren weggehaald, volgens het slachtoffer door haar man. Ook de bekentenis zag er solide uit. Jos had de brand gesticht door met een plastic limonadeflesje benzine te verspreiden op de bovenverdieping en een kaars in het trapgat te plaatsen. De zware benzinedampen waren door het trapgat getrokken en vatten uiteindelijk vlam. Daarmee had hij een vertraging ingebouwd die hem de gelegenheid had geboden om een alibi te creëren.
Ik bezoek Jos opnieuw, nu in de gevangenis. Allereerst bespreken we de bekentenis die als een molensteen om zijn nek hangt. Hij vertelt dat hij dagelijks urenlang is verhoord, terwijl hij meerdere malen had aangegeven last van migraine te hebben en daarom niets meer wilde zeggen, maar de politie was toch doorgegaan. Hij beweert ook dat hetgeen de politie heeft opgeschreven niet overeenkomt met zijn verklaring. Hij blijft volhouden de brand niet te hebben gesticht.
Ik sla aan op het feit dat hij zegt urenlang te zijn gehoord. Dat komt absoluut niet overeen met de paar verklaringen die ik in het dossier heb aangetroffen. Ik vraag de officier van justitie om opheldering, maar krijg nul op het rekest. Ik zal bij de rechtbank op de barricaden moeten om de verhoren in handen te krijgen. Tijdens een van de regiezittingen doe ik het verzoek te mogen beschikken over de videobanden. Ik krijg de tapes niet, maar mag ze op het politiebureau gaan bekijken.
Ik mag in een kamer gaan zitten met een stoel, een videorecorder en een doos ouderwetse videobanden. De afstandsbediening is helaas zoek, en, o ja, het terugspoelen doet het ook niet goed. Een minuut spoelen duurt 7 seconden. Daar zit ik dan met ruim 30 uur verhoren op tape. Mijn protesten halen niets uit en de officier is uiteraard niet bereikbaar. Ik besluit een aantal steekproeven te nemen door enkele fragmenten te vergelijken met de tekst in het dossier. Ik gebruik daarvoor het verhoor waarin Jos voor de eerste maal de brandstichting heeft bekend. Het resultaat is verbijsterend. Jos is voorgehouden dat hij als gelovig man niet mag liegen en dat hij berouw moet tonen om zo vergeving te krijgen en op die manier zichzelf te redden. Jos geeft vervolgens vrij snel aan dat hij niets meer wil verklaren, maar de verhoorders gaan gewoon door. Doelend op het overlijden van zijn eerste vrouw, Jos heeft in zijn leven al veel voor zijn kiezen gehad, vragen ze hem hoe hij het zou vinden om voor de tweede keer achter de kist van zijn vrouw aan te moeten lopen. Vervolgens gaan ze met Jos een fictief pad bewandelen. Wat nu als Jos ziek in zijn hoofd zou zijn? Zou hij het dan misschien wel gedaan kunnen hebben? Jos beaamt dat. En hoe zou hij dat dan gedaan hebben? Waar had hij de benzine, pure daderinformatie, vandaan gehaald? Jos doet met hen mee en komt zo tot zijn bekentenis. Goed zo, Jos, je bent geen crimineel, maar je bent wel ziek, aldus de verhoorders. De zaak is voor hen gesloten. Het staat allemaal op band maar in het dossier is van dit alles niets terug te vinden. Het maken van onderscheid tussen een zieke en een gezonde Jos is niet terug te vinden. De suggestieve en sturende vragen staan nergens beschreven. Op de band zie ik een duidelijk vermoeide, zieke en intens verdrietige Jos. Huilend met het hoofd op tafel, terwijl de verhoorders hem blijven voorhouden dat hij ziek is.
En dan is dit nog maar een steekproef. Deze betreffende dag is Jos maar liefst 7 uur verhoord. Nog los van mijn bevindingen blijken ook nog eens 2 à 3 uur op de banden te ontbreken. Ik dien een nieuw verzoek in bij de rechtbank. Ik maak de resultaten van mijn steekproef bekend en vraag nogmaals om over de banden te mogen beschikken. Ook vraag ik om de rechtspsychologen Van Koppen en Horselenberg van de Universiteit Maastricht te mogen inschakelen, teneinde de verhoren door hen te laten bestuderen en een oordeel te laten geven over de vraag of er sprake is van betrouwbare verklaringen van Jos. De rechtbank begint kennelijk in te zien dat er iets mis is met de vermeende bekentenis en wijst mijn verzoeken toe.
Het oordeel van de deskundigen is vernietigend. De processen-verbaal geven een vertekend beeld. Op papier lijkt het een bekennende verdachte, terwijl uit de beelden blijkt dat het gaat om een ontkennende verdachte. Grote delen van het verhoor zijn weggelaten in het proces-verbaal. Er is daderkennis aangereikt, terwijl dat is weggelaten uit het verslag. De verhoren zijn van een matige kwaliteit. Jos is langdurig verhoord, waarbij het risico groot is dat hij een willekeurige verklaring heeft afgelegd om maar van het verhoor af te zijn. De verbalisanten stellen suggestieve vragen. Met name het feit dat ze aangeven dat er een gezonde Jos is die het niet gedaan heeft, maar ook een zieke Jos die het wel gedaan heeft, is laakbaar. Zeker als de verbalisanten vervolgens aan Jos laten weten dat hij daadwerkelijk ziek is, en het dus gedaan heeft. Vlak na deze dubieuze vaststelling komt de bekentenis van Jos. Heel ernstig vinden de deskundigen dat de verhoorders Jos telkens uitmaken voor leugenaar. Zij geloven niets van wat hij vertelt. Bovendien halen de ondervragers te pas en te onpas het strenge geloof van Jos erbij om zo maar een schuldgevoel te kweken. De conclusie van de deskundigen is dat er een valse bekentenis is afgelegd.
Doel bereikt, denk ik. Maar de rechtbank is helemaal niet onder de indruk. Het feit dat Jos gelogen zou hebben over de locatie waar hij zich bevond toen hij op de hoogte werd gesteld van de brand, het feit dat de dader een huissleutel gehad moet hebben – en Jos had er een – en het feit dat Jos een aantal dagen eerder de batterijen uit het brandalarm heeft gehaald is voor de rechtbank doorslaggevend. Ondanks het feit dat de vergissing in locatie verklaard kan worden door de medisch aangetoonde migraine met geheugenverlies van Jos. Ondanks het feit dat Jos nog een bonnetje had van een winkel waar hij na vertrek van huis ook nog was geweest, waaruit bleek dat de tijdlijn van justitie niet kon kloppen. Ondanks het feit dat het slachtoffer haar verklaring dat Jos de batterijen uit de brandmelder heeft verwijderd bij een nader door mij aangevraagd verhoor weer heeft ingetrokken. Onbegrijpelijk. Jos moet hangen. De rechtbank stelt dat Jos leugenachtig heeft verklaard en dat dit als bewijs tegen hem gebruikt mag worden. Verbijsterend. Aan het rapport van de deskundigen maakt de rechtbank weinig woorden vuil. De rechters zijn het niet met de rechtspsychologen eens. De rechtbank is van mening dat ze te zware eisen stellen aan de wijze van verhoren. Het is toch een zwaar feit? Dan hoeven de verhoren toch ook niet al te flauw te zijn? De valse bekentenis ontwijkt de rechtbank handig, maar doorzichtig, door deze niet als bewijs mee te nemen. Zeven jaren mag Jos gaan zitten. Het vonnis is meedogenloos. Hij begrijpt het niet, is wanhopig, emotioneel en schreeuwt het uit dat hij het niet geweest is. We moeten naar het gerechtshof. Er moeten nog meer onderste stenen naar boven worden gehaald.
Kort na de uitspraak van de rechtbank wordt Jos aangehouden in zijn cel. Het overlijden van zijn eerste vrouw is volgens justitie bij nader inzien ook verdacht. Ze had zelfmoord gepleegd, maar is uit onderzoek niet gebleken dat haar afscheidsbrief op de computer van Jos is getypt? En nu Jos door de rechtbank is veroordeeld, dan is het toch voorstelbaar dat Jos zijn eerste vrouw óók een handje geholpen heeft? Of, veel erger nog, koelbloedig vermoord heeft? Jos snapt er niets meer van. Weer wachten hem lange verhoren en weer ziet hij een rampscenario opdoemen. Zou hij hier ook nog voor veroordeeld worden? Het komt niet zover. Het Openbaar Ministerie heeft uiteindelijk onvoldoende bewijs en komt tot een sepot.
Alle aandacht kan worden gericht op het hoger beroep. Na een aantal korte zittingen en een paar aanvullende getuigenverhoren breekt de dag van de inhoudelijke behandeling aan. Het voltallige rechercheteam zit op de tribune, de spanning in de zaal is om te snijden. De voorzitter opent de zitting. Hij controleert de personalia van Jos en geeft dan de advocaat-generaal, de aanklager in hoger beroep, het woord. Zij draagt de zaak voor. De voorzitter kijkt Jos aan en vraagt hem, recht op de man af, of hij de brand heeft gesticht. Jos ontkent. Ik zie de voorzitter boos worden. Zijn woede is echter gericht op de advocaat-generaal. Wat haar mening dan wel niet is over de kwaliteit van de verhoren en van het proces-verbaal. De advocaat-generaal geeft aan dat de bekentenis helder is en het vonnis van de rechtbank eveneens. Dat had ze beter niet kunnen doen. De voorzitter geeft geïrriteerd de instructie aan de aanklager dat ieder woord van de videobanden uitgewerkt moet worden. Hij wil binnen een aantal weken een volledig woordelijk verslag van alle verhoren. En dat mag niet door de bij deze zaak betrokken rechercheurs gebeuren. Een monnikenwerk. Ik ben blij verrast en zie mijn kans schoon om het hof te vragen om vrijlating van cliënt. Dat is echter een brug te ver. We moeten afwachten en geduld hebben.
Binnen de afgesproken tijd ontvang ik een lijvig proces-verbaal met de uitgewerkte verhoren. Nu kan het hof zelf zien wat de deskundigen en ik al weten: hier is een bekentenis bij elkaar gerommeld. Tekenend is de volgende verklaring op de dag dat Jos zijn ‘bekentenis’ heeft gedaan:
Jos: Mag ik jullie iets vragen?
Verbalisanten: Dat mag.
Jos: Heb ik misschien meer gebruikt, mogelijk meer flessen. Het was daar zo zwart, het moet volgens mij wel zo zijn geweest. Alles was zo zwartgeblakerd.
(…)
Jos: Misschien heb ik wel een hele jerrycan gebruikt, dan zou ik wel heel erg gestoord zijn! Het kan volgens mij niet een heel klein beetje benzine zijn.
(…)
Jos: Volgens mij heb ik wel een hele jerrycan leeggegooid, het kan bijna niet anders, alles was zo zwart. Als ik het zo zie, want ik ben ongeveer een week na de brand terug geweest in mijn huis, dan moet ik wel een hele jerrycan leeggegooid hebben, misschien wel een hele emmer, zoveel! Ik heb het niet bewust gedaan.
De advocaat-generaal ziet het onheil aankomen. Zij verzoekt een deskundige van de Universiteit Leiden om ook eens naar de verhoren te kijken. Vol spanning wachten we dat rapport af. De conclusie van de deskundige, die dus nota bene door het Openbaar Ministerie is ingehuurd, is vernietigend:
‘De bekentenissen die verdachte aflegt zijn onvoldoende concreet en gedetailleerd om als bewijs voor schuld te kunnen gelden.’ Ik juich in gedachten. Het kan nu bijna niet meer misgaan, denk ik. Maar niets is zeker in het strafrecht, weet ik, maar al te goed.
Op de laatste zittingsdag pleit ik voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Dat betekent dat ik van mening ben dat justitie het recht om Jos te vervolgen heeft verspeeld. Immers, deze wijze van verbaliseren is laakbaar en een ernstige schending van zijn verdedigingsbelangen. Het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met alle regels die zijn afgesproken om een goede procesorde te kunnen bewaren. Mocht het hof dit verweer passeren, dan moet Jos naar mijn stellige overtuiging worden vrijgesproken omdat zijn verklaringen niet als bewijs mogen dienen en er naast de verklaringen van Jos te weinig bewijs is om hem te kunnen veroordelen.
De dag van de uitspraak breekt aan. Zeven jaar gevangenis, en daarmee de toekomst van Jos, staan op het spel. Het gerechtshof spreekt zich om te beginnen uit over het eerste verweer: de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De raadsheren stellen vast dat de verbalisanten suggestieve en sturende vragen hebben gesteld en dat er sprake is van een op bijkans manipulatieve wijze benadrukken dat Jos psychisch ziek zou zijn. Het hof acht de wijze van verhoor in strijd met het pressieverbod, het verbod om bijvoorbeeld op suggestieve en sturende wijze een verhoor af te nemen, maar is tevens van mening dat dit niet voldoende is om te stellen dat het Openbaar Ministerie het recht om Jos te vervolgen heeft verspeeld. Een tegenvaller. Het tweede verweer slaagt meteen: omdat de verhoren zijn afgenomen in strijd met het pressieverbod kunnen de verklaringen van Jos niet als bewijs worden gebruikt. En dan de bevrijdende overweging: ander bewijsmateriaal waaruit de directe betrokkenheid van de verdachte volgt heeft het hof niet aangetroffen. Alle gevoerde verweren met betrekking tot het alibi, de migraine en de brandmelder worden gehonoreerd. Jos wordt vrijgesproken. Hij is een vrij man, na ruim tweeënhalf jaar detentie.
De voorzitter van het hof richt zich ten slotte nog tot de in de zaak aanwezige rechercheurs die Jos hebben verhoord. In niet mis te verstane bewoordingen en met nauwelijks ingehouden woede spoort hij hen aan om een aantal cursussen betreffende verhoortechnieken te gaan volgen. Het team druipt af. Verslagen.